Atlas van Nederland

Dorpen

Ontwikkeling bevolkingsgroei 1982 - 1984

 

Bij de interpretatie van de kaarten moet men bedenken dat de buitenlandse migratie buiten beschouwing is gelaten. In de jaren zeventig laten de meeste Nederlandse gemeenten een bevolkingsgroei zien. De bevolkingsgroei in de meeste plattelandsgemeenten wordt dan in hoofdzaak bepaald door een binnenlands vestigingsoverschot (groeitype 1). Enkele plattelandsgemeenten aan de perifere rand van Nederland (in het Noorden en in Zeeland) hebben te kampen met bevolkingsverlies. Door de veranderingen in de binnenlandse migratie is het beeld in de jaren tachtig anders. Steeds meer plattelandsgemeenten krijgen te maken met bevolkingsverlies. In veel plattelandsgemeenten slaat het vestigingsoverschot om in een vertrekoverschot. Daar waar nog sprake is van bevolkingsgroei wordt deze voornamelijk bepaald door de natuurlijke aanwas (groeitype 3). In veel gevallen is de omvang van de natuurlijke aanwas echter te gering om het binnenlands vertrekoverschot te compenseren (groeitype 4). De structurele aard van de bevolkingsafname in enkele perifere plattelandsgemeenten komt tot uiting door het groeiend aantal gemeenten met een sterfteoverschot (groeitype 5 en 8).

 

Componenten van bevolkingsgroei

 N = natuurlijke aanwas

M = migratiesaldo

 

 

groeitype

 

bron: Atlas van Nederland, deel 4: Dorpen, 1990

copyright: 2001, Stichting Wetenschappelijke Atlas van Nederland